Het was al bijna donker, een klein, donkerharig elfje hing aan een tak.
Bijna alle kinderen waren het bos al uit,
terug naar huis gegaan om lekker te eten en te drinken,
en om daarna hun warme bedje in te kruipen.
Het elfje dacht na.
Niet iedereen had 's avonds een lekker bord warm eten.
Niet alle kinderen kropen in hun warme bedjes.
Nee, er waren een heleboel arme kinderen,
die al moesten werken en niet naar school mogen of kunnen om te leren lezen en schrijven.
Het elfje was heel droevig daarom, toen nam ze het besluit !
Ze ging de kinderen helpen!
Ze zou eerst naar de grote tovenaar moeten gaan, anders zou ze niet kunnen vliegen.
En zo begon de tocht, door het donkere bos liep het elfje heel alleen, maar dat vond ze niet erg.
Onderweg kwam ze een kabouter tegen.
'Hallo, meneer kabouter.' zei het elfje zachtjes, 'ik ben op weg naar de tovenaar.
Weet u misschien waar ik heen moet lopen?'
De kabouter streek over zijn witte baard en knikte toen,
'kom even binnen in mijn holletje, het is te koud voor kleine elfjes.'
'Ik red het wel!' zei het elfje dapper, 'als u me maar kunt vertellen waar ik heen moet.'
De kabouter gaf het elfje toen maar een stuk brood en wees naar een plek waar de bomen al erg oud waren.
'Pas maar op elfje. De tovenaar is gemeen hoor!'
Dapper liep het elfje de richting op waar de kabouter naar wees, het brood stak ze in haar zak.
BONK BONK BONK
Het elfje bonkte op de deur waar de tovenaar woonde.
Ze kreeg het nu toch wel een beetje koud.
De rode deur ging open, 'ja?'
Het elfje keek blij, het was de tovenaar!
'Goedenavond, meneer de tovenaar.
Ik wilde u iets vragen.' Zei het elfje verlegen.
'Kom dan maar binnen, elfje.'
De tovenaar leek helemaal niet zo gemeen, 'het is buiten zo koud.'
Verlegen stapte het elfje het huisje van de tovenaar binnen.
'Wat heeft u een mooi huis, meneer de tovenaar.' zei ze beleeft.
'Dankjewel', de tovenaar leek juist heel aardig vond het elfje.
'Wil je iets drinken?'
'Graag, meneer, heel graag.'
Toen het elfje aan de tafel zat met een beker warme thee, kwam de tovenaar tegenover haar zitten.
'Wat wilde je vragen, elfje?' vroeg de tovenaar.
'wil je graag een tovenaar worden, net als ik?'
'Nee, meneer. Ik ben maar een elfje ziet u.'
De tovenaar knikte, waarbij zijn puntmuts schreef zakte.
'Ik wil vleugels, meneer de tovenaar, om mee te kunnen vliegen.
Ik wil de kinderen zonder warme bedjes helpen.
Ze kunnen niet naar school ziet u.'
Weer knikte de tovenaar.
Dat is heel goed van je, heel goed, elfje.'
Het elfje dronk wat van haar thee en zag de tovenaar nadenken.
Toen stond hij op en pakte zijn grote toverboek.
Nieuwsgierig keek het elfje naar het grote,
dikke boek terwijl de tovenaar opzocht met welke spreuk hij vleugels kon toveren.
'Aha, hier is het!'
De tovenaar was blij dat hij de spreuk had gevonden.
Hij zei wat dingen in een onverstaanbare taal en toen.....
Het elfje had de mooiste vleugels die er maar waren!
Ze waren van goud, en ze konden heel goed vliegen.
Even was het elfje sprakeloos, toen zei ze:
'Dank u wel, meneer de tovenaar.
Ik zal de kinderen gaan helpen!'
En toen verdween het elfje voorgoed,
om de arme kinderen te helpen zonder bedjes, zonder eten en zonder school.

Einde
 


© afbeelding Arwin Kossen

Dit verhaaltje is geschreven
door Masja (12 jaar)

 

Wil je ook mee doen met de schrijfwedstrijd ?
Klik dan hier !

Klik hier om naar de spelletjes te gaan